Het Bahá'í-concept van de ziel
Het Bahá'í-geloof leert dat menselijke wezens zielen zijn, geen lichamen, en hoewel ze fysiek tot het dierenrijk behoren, boven de rest van de schepping worden verheven door een ziel te hebben. Verder, door de kracht van de Heilige Geest die door de ziel werkt, zijn we in staat om de goddelijke realiteit van dingen waar te nemen. "Alle grote kunst- en wetenschapswerken zijn getuigen van deze kracht van de Geest." - 'Abdu'l-Bahá, Paris Talks, p. 85

Een man of vrouw is dus een tweevoudig wezen, elk deel onafhankelijk van het andere, behalve dat de ziel geen lichaam nodig heeft om te bestaan, terwijl het lichaam niet zonder haar ziel kan leven. Hoe zij met elkaar in verband stonden, was het onderwerp van vele vragen die werden gesteld aan 'Abdu'l-Bahá, de zoon van Bahá'u'lláh, de profeet-stichter van het Bahá'í-geloof. Hij legde het op deze manier uit: "... de rationele ziel, dat wil zeggen de menselijke geest, daalt niet af in het lichaam - dat wil zeggen, het komt er niet in, want afkomst en toegang zijn kenmerken van lichamen, en het rationele de ziel is hiervan vrijgesteld ... De geest is dit lichaam nooit binnengegaan, dus bij het verlaten ervan heeft het geen verblijfplaats nodig: nee, de geest is verbonden met het lichaam, zoals dit licht met deze spiegel is. Wanneer de spiegel helder en perfect is, zal het licht van de lamp erin zichtbaar zijn en wanneer de spiegel bedekt wordt met stof of breekt, zal het licht verdwijnen. " - Enkele beantwoorde vragen, p. 239 Bahá's geloven dat geest onveranderlijk en onverwoestbaar is, en dat vooruitgang en ontwikkeling van de ziel, evenals haar vreugde en verdriet, onafhankelijk zijn van het lichaam. Dus zelfs de dood van het fysieke lichaam heeft geen kracht om de ziel te vernietigen. Per definitie heeft het geen geboorte en geen dood.

De fysieke wereld wordt beschouwd als een leeromgeving, waar zielen die pas van hun Schepper zijn gescheiden, de vrije wil kunnen gebruiken om deugden te ontwikkelen die hen weer dichter bij God en dus geluk zullen brengen. Er is een eindige periode doorgebracht in het fysieke gebied, waarna de zielen teruggaan naar een spiritueel rijk waar verdere vooruitgang niet langer gebaseerd is op persoonlijke wil, maar afhankelijk is van de wil van God. "Wat de ziel van de mens na de dood betreft, deze blijft in de mate van zuiverheid waarnaar hij tijdens het leven in het fysieke lichaam is geëvolueerd, en nadat deze van het lichaam is bevrijd, blijft hij in de oceaan van Gods genade gedompeld. Vanaf het moment de ziel verlaat het lichaam en komt aan in de hemelse wereld, zijn evolutie is spiritueel ... het evolueert alleen dichter bij God, door de genade en de milddadigheid van God. " - 'Abdu'l-Bahá, Paris Talks, p. 65Deze reeks overtuigingen is waarom gelovigen zoveel tijd besteden aan het werken aan hun eigen personages, het ontwikkelen van deugden - diezelfde deugden die in alle religieuze leer voorkomen: eerlijkheid, betrouwbaarheid, mededogen, zuiverheid van motieven, enz., Enz. Niet alleen willen ze om de vooruitgang van hun ziel te verzekeren, weten ze ook dat die acties de weg zijn naar geluk hier op aarde.

Persoonlijk vind ik het een grote last van mijn schouders dat ik me geen zorgen hoef te maken over het vinden van manieren om de wereld te veranderen - of zelfs mijn vrienden en familie. Het enige wat ik moet doen is aandacht besteden aan mijn eigen ontwikkeling. EN, het maakt niet uit wat anderen geloven of doen, of wat er onderweg met me gebeurt. Ik kan de controle hebben over het enige mogelijke: mijn reacties. Dat is een heel bevrijdend idee.

Wat nog spannender is, is dat als ik erin slaag om te veranderen, op welke kleine manier dan ook, het iedereen om me heen beïnvloedt. Hé, misschien ik AM in staat om de wereld te veranderen - beetje bij beetje, dag na dag!