Geschiedenis van Witlof
Hoewel de ouden witlof gebruikten, blijft het onduidelijk of ze dit in het wild verzamelden of de planten kweekten. Wat zeker bekend is, is dat het gebruik ervan ongeveer 5000 jaar teruggaat tot de oude Egyptenaren. Later werd dit ook gebruikt door de oude Grieken en Romeinen. Al deze oude beschavingen aten witlofgebladerte rauw in salade en als gekookte groente.

Theophrastus, een Griekse arts rond 300 voor Christus, was een van de eersten die over de plant schreef.

Dioscorides, een Griekse arts uit de 1e eeuw na Christus, schreef over de verschillende medicinale toepassingen van witlof. De plant diende ook als een geneeskrachtig kruid in het oude Egypte.

Witlof zou geschikt zijn voor Bijbelse tuinen, omdat het in de Bijbel wordt genoemd. Historisch gezien werd in de Bijbelse tijd witlof beschouwd als een van de bittere kruiden, die het pascal lam vergezelde.

De plant was te zien in verschillende oude manuscripten tijdens de Griekse en Romeinse tijd. De gerenommeerde natuuronderzoeker en schrijver, Plinius de Oude, die stierf tijdens de uitbarsting van Mt. Vesuvius, speelde dit in zijn natuurlijke geschiedenis. Een kookboek van Apicius, een gevierde Romeinse auteur, bevat recepten voor witlof. In zijn verhaal over 'Philemon en Baucis' schreef Ovidius, een Romeinse schrijver, dat het stel voor hun verrassende gast een aperitief met witlof had gemaakt.

Na de val van Rome bleven Europeanen witlof eten. De plant staat op de lijst met kruiden die zijn gekweekt op de eigenschappen van Karel de Grote. Het verscheen op menu's tijdens de Middeleeuwen.

Blijkbaar begonnen Europeanen in de 13e eeuw voor het eerst witloof te kweken. Dit verscheen later in een van de vroege Engelse tuinboeken, 'A Garden of Pleasant Flowers', gepubliceerd in 1629 door auteur John Parkinson. Witlof werd later genoemd in de geschriften van Charles Dickens.

Witlof werd geïntroduceerd door Europese kolonisten in Noord-Amerika. Een van de vroegste vermeldingen in koloniale archieven toont aan dat John Winthrop, Jr. witlofzaden ontving in een lading tuinzaden van 26 juli 1631.

Volgens de boeken van Thomas Jefferson's Garden and Farm plantte hij dit in 1774, 1794 en in 1805 als diervoeder in de North Orchard en elders op zijn terrein. Deze titel laat ook zien dat hij het witlof van het radicchio-type in zijn moestuin heeft geplant. Hij meldde dat succory gemakkelijker te kweken en te verzorgen was dan Luzern.

In 1785 zaaide gouverneur James Bowdoin in Massachusetts witlofzaden voor zijn schapen. Witlof werd ook rond 1785 geteeld in New Amsterdam (later omgedoopt tot Manhattan) met de zaden uit Nederland. Tegen 1818 bleek uit rapporten dat witloof 'overvloedig' was in de buurt van Philadelphia.



Video-Instructies: Recept Gebakken snoekbaars met witlof uit Koken met van Boven (Mei 2024).